Reeds vanaf 1882 speelde het gemeentebestuur met het bestaansrecht van ‘de brug’. Na de overstroming van 1880 was er grote twijfel gerezen omtrent het ‘doorlaatvermogen’ van de tot dan toe enige vaste oeververbinding over de Maas in Maastricht. Ook door Eugène Regout, nazaat van de grootindustrieel Petrus Regout en Provinciale Statenlid, werd om die reden aangedrongen op het afbreken van de brug en te vervangen door een ijzeren brug met een grote overspanning. Nadat het gemeentebestuur zich had uitgesproken voor behoud van de brug (“Maastricht wenst geen nieuwe brug en heeft ook geen andere brug nodig”), meldde Regout zich in 1896 opnieuw. In een door hem gepubliceerde brochure pleitte hij voor de bouw van een nieuwe brug. Naast overstromingsgevaar haalde hij nu ook een betere doorvaart en de toenemende drukte op de brug aan als argumenten voor sloop. Na hevige discussies in de pers, nu ook met bemoeienis van rijksarchivaris Flament en de bekende Victor de Stuers, voor het behoud van de brug welteverstaan, werd de zaak door de Maastrichtse gemeenteraad op de lange baan geschoven.
Na enkele rustige decennia kwamen de plannen tot afbraak van de brug dan wel aanpassing in het begin van de jaren 20 in alle hevigheid terug. Een nieuw argument in de discussie was de slechte bouwkundige staat van de brug, die eigenlijk al geruime tijd bekend waren. Omdat afbraak nu toch wel erg dichtbij kwam, passeerden legio voorstellen, rapporten en meningen van voor- en tegenstanders van afbraak de revue: van volledige afbraak tot het vervangen van de drie middelste pijlers door een betonnen boog en het inbouwen van een hefbrug, om er maar een paar te noemen. Deze plannen werden niet alleen door de gemeente Maastricht en Rijkswaterstaat ingediend, ook een aantal gerenommeerde architecten en prominenten meldden zich met een voorstel. Opmerkelijk genoeg kwam de redactie van de Limburger Koerier met een eigen plan ter verbetering van de situatie omtrent de brug. Zelfs burgemeester mr. Van Oppen publiceerde zijn mening. Hij was voor afbraak van de brug gevolgd door nieuwbouw op dezelfde plek. Een tweede brug achtte hij niet nodig, hooguit een noodbrug voor de continuïteit van het verkeer tijdens de sloop en de nieuwbouw.
Het was of de duivel ermee speelde. Midden tussen het gediscussieer tussen voor- en tegenstanders van afbraak van de brug, stortte op 17 april 1926 een deel van een pijler van de oude brug in. De tegenstanders van het behoud kraaiden al victorie, terwijl dit feit de rest van de stad tegelijkertijd alvast in diepe rouw dompelde. Nu was er geen houden meer aan: op 10 mei 1926 werd inderdaad door de gemeenteraad besloten tot afbraak van de middeleeuwse Maasbrug, met 18 tegen 10 stemmen. Reeds in de zomer waren de plannen voor een zogenaamde ‘hulpbrug’ gereed, precies waarvoor de burgemeester een aantal maanden eerder had gepleit.
Maar de Maastrichtse burgerij gaf niet op. Daags na het raadsbesluit schreef de Maasbode: “De kwestie is hiermee niet van de baan. Reeds nu staat vast, dat een comité van verweer een actie door het land tegen dit alleszins voorbarige besluit zal beginnen.” En zo geschiedde. De strijd ging dus onverminderd door. Op 16 augustus 1926 brachten de minister van Waterstaat Van der Vegte en de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Mr. Waszink, in verband met de afbraakplannen, een bezoek aan Maastricht. Dit veranderde in eerste instantie niets aan de zaak. Pas nadat het Maasbrugcomité, de organisatie voor het behoud van de brug, op 30 mei 1927 een indringende brief aan Hare Majesteit Koningin Wilhelmina gestuurd had over het belang van het ‘behoud der historische en monumentale Maasbrug’, kwam een wending in deze regelrechte soap. Op 25 juli van dat jaar antwoordde de minister van Waterstaat plots dat een onderzoek geleid had tot nieuwe inzichten en dat derhalve een nieuw plan voor de brug in ontwikkeling was. En of dat goed nieuws was voor de voorstanders van het behoud van de brug! Na nog wat geharrewar over en weer, kwam begin 1928 ‘het keerpunt in de geschiedenis’, zoals de voorzitter van het LGOG, Jules Schaepkens van Riemst, dit bericht noemde.
Op 4 februari 1928 schreef De Limburger Koerier dat de regering had besloten tot behoud van de Maasbrug en voornemens was enkele honderden meters stroomafwaarts een nieuwe brug te bouwen. Ook werd besloten tot een grootschalige restauratie van de ‘Aw Brögk’, waarmee begonnen werd in april-mei 1932, meteen na het gereedkomen van de Wilhelminabrug. Tijdens deze restauratie werden twee bogen aan de Wyckse kant vervangen door een beweegbaar stalen brugdeel, dat ook voor een gedeelte in de plaats kwam van het voor een deel afgegraven Cörversplein, dat daardoor veel smaller werd en als straat moest verdergaan. Hierdoor werd de vaargeul verbreed aan de kant van Wyck. De funderingen van de pijlers werden verstevigd en de brug werd vrijwel afgebroken en opnieuw opgebouwd, nu in gewapend beton. De oorspronkelijke stenen werden voor het grootste gedeelte teruggeplaatst. Verder werd het gietijzeren hekwerk vervangen door een betonnen balustrade.
Na deze roerige periode was de stad Maastricht niet alleen ‘gruuts’ erop haar oude brug te hebben behouden, ze was bovendien een nieuwe brug rijker. Daarnaast behoorden de bouwkundige en verkeersproblemen tot het verleden. Aan beide bruggen werd een nieuwe straatnaam toegekend: de Sint Servaasbrug en de Wilhelminabrug, maar door Maastrichtenaren doodgewoon de ‘Aw Brögk’ en ‘De Nui Brögk’ genoemd.