De molen van Dolk

Vanaf de middeleeuwen heeft Maastricht, alleen al binnen de stadsmuren, meer dan twintig watermolens gekend. Een van de meest in het oogspringende was de molen van Dolk, oorspronkelijk bekend als de lakenfabriek van Hanckar. Een terugblik op een stukje industriële historie in het Jekerkwartier.

In de omgeving van het huidige conservatorium, tussen de Heksenhoek en de Bonnefantenstraat bevonden zich vanaf de late middeleeuwen de Weyermolens. Zij lagen in de vijverachtige tweesprong van de Jeker, van waaruit deze zich splitste in de huidige noordelijke en de in 1897 gedempte middentak, die door de Grote en Kleine Looiersstraat stroomde. Beide molens waren in gebruik als volmolen, voor het vollen van laken en waren eigendom van het ambacht der ‘gewantmakers’, zoals de lakenwevers ook wel genoemd werden. Op de weide bij de stadswal tegenover de ‘Bovenste Wevermolens’, de ‘Bonnefantenbleek’ genoemd, werden de spanramen opgesteld, waarop het gevolde laken te drogen werd gehangen. Eén van die watermolens was de eerste volmolen op waterkracht in Nederland.


De molen van Dolk vlak voor de sloop in 1959, gezien vanuit de Bonnefantenstraat.

De twee watermolens lagen oorspronkelijk achter elkaar op de linkeroever van de Jeker aan de Bonnefantenbleekstraat, kortweg de Bleekstraat genoemd. De zogenaamde ‘weyer’ was verdeeld in een deel waarin de waterraderen draaiden en een deel, aan de kant van de Heksenstraat, waarin een groot verdeelwerk of stuw met vijf losopeningen lag. Deze openingen konden elk met een schuif worden afgesloten. Achter deze stuw en de onderste molen splitste de Jeker zich in de twee genoemde takken.

In de Franse Tijd (1794-1814) was de achterste of onderste molen een graan- en oliemolen, die door één waterrad werd aangedreven. De molen met het aanpalende huis, stallen en tuin was in die tijd eigendom van Jan Gerard Maurissen, die gehuwd was met Anna Catharina Albrechts. Bij akte van deling erfde hun dochter Maria Catharina Ida Maurissen in 1815 de molen met aanhorigheden van haar ouders. Op 30 oktober 1837 verkocht ze de molen en alles wat er toe behoorde aan de destijds bekende lakenfabrikant Johannes Petrus Hubertus Hanckar.
De bovenste of voorste molen was in het begin van de negentiende eeuw als graanmolen in gebruik en was in 1826 in eigendom van Gilles Loneux gekomen. Deze verkocht de molen bij akte van 20 maart 1837 eveneens aan de hiervoor genoemde Jan Pieter Hanckar.


Een restant van het binnenwerk van de molen van Dolk, op de voormalige Bonnenfantenbleek tegenover de hoofdingang van het conservatorium. Op de achtergrond het in de tekst genoemde kruitmagazijn.

Hanckar had in die tijd een weverij en lakenfabriek, die gevestigd was in de watermolen aan de ‘Vijf Koppen’. Hij wilde daar zijn fabriek uitbreiden, maar omdat hiervoor de nodige ruimte ontbrak, verplaatste hij zijn bedrijf in 1837 naar de twee Weyermolens. De molens met de huizen werden afgebroken en vervangen door een nieuw gebouw met een zinken dak. Nog niet verzekerd zijnde, brandde de weverij in 1840 af. Maastricht ontsnapte toen aan een ramp, want dichtbij de fabriek lag een kruitmagazijn.

Nog in datzelfde jaar vroeg Hanckar toestemming aan het provinciaal bestuur om zijn lakenfabriek te herbouwen en er tevens een katoenspinnerij in te vestigen. In de jaren tussen 1841 en 1864 breidde de fabriek voor het produceren van laken, dekens en wollen stoffen zich regelmatig uit en vonden er vernieuwingen in de bouw plaats. In 1848 werd een nieuwe fabriek toegevoegd. In 1851 vroeg de firma J. Hanckar & Cie. aan de provincie toestemming om naast hun watermolen een stoommachine te plaatsen. Het vermogen daarvan bedroeg 15 pk, zoals veel stoominstallaties dat in die tijd hadden.

Een grote herbouw vond in 1864 plaats. De waterkracht werd geleverd door een houten waterrad met een middellijn van 5,60 m. en een breedte van 1,45 m. Niet lang na de herbouw echter, in 1867, werd de firma Hanckar geliquideerd en de lakenfabriek werd verkocht aan Jacobus Augustus Crahay, een commissionair in openbare effecten te Maastricht. In de jaren daarna werd de fabriek nog enkele malen doorverkocht en werd er een fabriek in behangselpapier gevestigd. Op 5 februari 1877 werd de papierfabriek eigendom van Jacobzoon Dolk, industrieel, ongehuwd en woonachtig te Maastricht, voor de som van 8.000 gulden. Het gebouw werd in de jaren hierna voor verschillende doeleinden gebruikt en bleef slechts voor een klein deel in gebruik als molen. Zo werd het gebouw in Maastricht algemeen bekend als ‘de molen van Dolk’. Het gebouw telde vijf verdiepingen en diende verder voornamelijk als magazijn en pakhuis. Kort na de bevrijding in 1944 werd de molen stilgelegd. In 1959 verkocht Alice Marie Wilhelmina Victorine Dolk het gebouw aan de gemeente Maastricht. Deze liet het afbreken om plaats te maken voor de bouw van het huidige conservatorium, dat het grondplan en de hoogte heeft van het oorspronkelijke gebouw. Een ijzeren molenonderdeel werd niet met het sloopmateriaal afgevoerd, maar als herinnering aan de ‘molen van Dolk’ tegenover het gebouw in de Bonnefantenbleek als parkversiering gelegd.

Bronnen:
Molendatabase;
Maastricht onbekende molenstad, Bert Lejeune;
De watermolens van Maastricht, Theo Bakker.