De onthulling die een anekdote werd

Maastricht telt honderden kunstwerken in de openbare ruimte. Tot in het midden van de vorige eeuw was de kerk de belangrijkste opdrachtgever voor beeldende kunst. Daarna is dit opdrachtgeverschap meer en meer verschoven naar de lokale overheid en gebeurt dit tegenwoordig vaak op particulier initiatief. Het onthullen van deze kleine monumenten geschiedde vooral vroeger onder grote belangstelling van genodigden en toegestroomd publiek. Een bijzondere onthulling waarover destijds ongetwijfeld nog lang over is gesproken, is die van het beeld voor de Franse vluchtelingen aan de Nieuwenhofstraat in 1926.

Tijdens de eerste wereldoorlog (1914-1918) vluchtten zo’n 5000 Fransen uit hun vaderland via Maastricht naar het neutrale Nederland en verdeelden zich vanuit Maastricht over het land. Tijdens hun kort verblijf hier te lande stierven 454 vluchtelingen (waarvan 60 in Maastricht)aan de Spaanse griep en andere ontberingen en werden her en der in Nederland begraven, zonder dat iets aan hun bestaan en droevig einde herinnerde.


Veel belangstelling bij de onthulling van het beeld voor de Franse Vluchtelingen in de Nieuwenhofstraat.

In 1925 werd in Maastricht een comité opgericht om de herinnering aan deze Franse vluchtelingen levendig te houden. Voor het ontwerp van het beeld werd kunstenaar Huib Luns, directeur van het Rijksinstituut tot Opleiding van Teekenleeraren te Amsterdam, benaderd. De Maastrichtse kunstenaar Charles Vos tekende voor het beeldhouwwerk van het monument. Het beeld uit Franse kalksteen bestaat uit een sarcofaag met aan het uiteinde een rijzige vrouwenfiguur. Met haar rechterhand legt ze een olijftak en enkele tulpen op de sarcofaag die met de Franse vlag is bedekt. De olijftak is het symbool van de vrede en de tulpen symboliseren de inzet van Nederland voor de vluchtelingen. Langs de benedenrand van de sarcofaag is aan de voorzijde een Franstalig opschrift uitgehakt:
ILS S’EN DORMAIENT EN PARLANT DU RETOUR AU PAYS (Zij sliepen in, terwijl zij spraken over de terugkeer naar hun vaderland).

Op de zijkant staat het opschrift:
OP 23 MEI 1926 WERD DIT GEDENKTEEKEN ONTHULD TER NAGEDACHTENIS VAN 454 FRANSCHE BURGERS DIE ALS SLACHTOFFERS VAN DEN WREEDEN KRIJG HET LEVEN LIETEN IN HET HERBERGZAME NEDERLAND

Tijdens de plechtige onthulling van het monument werd in een loden cassette een oorkonde met de namen van alle 454 overleden Franse vluchtelingen in het monument ingemetseld.


Het monument voor de Franse vluchtelingen anno 2021.

Dat deze onthulling een bizarre wending zou krijgen, waaraan nog lang herinnerd zou worden, werd vooraf door niemand van het organisatiecomité voorzien. De plechtigheid voltrok zich op 23 mei 1926 in aanwezigheid van prins Hendrik als voorzitter van het Rode Kruis Nederland en de Franse gezant Charles Rochet, naast de lokale hoogwaardigheidsbekleders. Het stadsbestuur werd vertegenwoordigd door burgemeester Leopold van Oppen en het organisatiecomité door de voorzitter de heer Van Wijngaarden. Naast het rijkelijk toegestroomde publiek stond ook de Mastreechter Staar klaar om muzikale acte de présence te geven.

Blijkbaar had zich vroeg in de ochtend iemand de moeite genomen een aantal jeneverflessen aan een touw rond de hals van de vrouwenfiguur te draperen. Omdat het monument toen al bedekt was met een groot laken, kwam het ‘jeneverflessencollier’ pas tijdens de plechtige onthulling prominent in beeld. De prins werd na deze pijnlijke ontdekking terstond door burgemeester Van Oppen onder de arm genomen en overgebracht naar het huis van zijn broer, die toevallig precies aan de overzijde van de straat woonde. Terwijl de prins-gemaal in dat huis bijkwam van de consternatie ging de burgemeester weer naar buiten om de verzamelde pers uitdrukkelijk te verzoeken dit incident niet te vermelden in de dagbladen. Na een kwartier was alles weer in gereedheid gebracht en kon de onthulling alsnog in goede banen geleid worden.

Het jeneverflessenincident was ongetwijfeld een verwijzing naar de prinselijke reputatie als drankliefhebber. De prins-gemaal had enkele dagen van tevoren nog een bezoek gebracht aan het rampgebied van de Muizenberg in Neercanne. Hier had op 11 mei 1926 een instorting van een mergelgroeve plaatsgevonden, waardoor enkele champignonkwekers waren ingesloten. Het feit dat de berg grotendeels op Nederlands grondgebied lag en de toegang tot de groeve in België, maakte de reddingsoperatie er niet gemakkelijker op. Toen prins Hendrik op zondag 23 mei de rampplek wilde bezoeken, werd hij aan de grens bij Kanne door de Belgische marechaussee tegengehouden. In afwachting van de afwikkeling van de grensformaliteiten werd de prins opgevangen door freule Louise Poswick in haar kasteel van Neercanne. Hier werd de prins op enkele borrels getrakteerd, maar blijkbaar namen de grensformaliteiten zoveel tijd in beslag dat de prins bij het vrijgeven van de doortocht niet meer eigener beweging de grens kon passeren. En dat was kennelijk voldoende aanleiding voor de dader(s) van de ‘jeneverflessengrap’ deze bij deze gelegenheid ten uitvoer te brengen.

En de pers? De verzamelde dagbladjournalisten hadden zich het verzoek van burgemeester Van Oppen inderdaad goed in de oren geknoopt en het incident ‘vergeten’ te vermelden in de dagbladen. Maar goed dat er toen nog geen sociale media actief waren.

Bronnen:
De Verbeelding van Maastricht, Servé Minis;
Beeldig Maastricht, Frans Boetskens.