Met het ‘stroontmesjien’ door de stinkende stad

De laatste – pakweg – 120 jaar wordt het als vanzelfsprekend ervaren, dat wekelijks afval voor de deur wordt opgehaald en dat regelmatig veegwagens door Maastrichtse straten rijden. Dit was tot aan het einde van de negentiende eeuw wel anders, met een vies, stinkend stadscentrum tot gevolg. Een terugblik naar de tijd van vóór de oprichting van de Gemeente-Reiniging.

Foto’s genomen in het midden of aan het einde van de negentiende eeuw geven nog wel eens de indruk een mooie authentieke stad in beeld te brengen. Niet zelden hoor je dan ook uitspraken als “O, wat romantisch!” of “Wat was Maastricht toen nog mooi”! Niets is echter minder waar! Niet alleen liet het bouwkundig onderhoud van huizen en andere gebouwen erg te wensen over, ook de toestand op straat was verre van ‘romantisch’. Maastricht was vies, Maastricht stonk!


Het ‘stroontmesjien’ voor het ledigen van beerputten rond 1900. Tegenwoordig is dit apparaat te bewonderen voor de hoofdingang van Stadsbeheer gemeente Maastricht aan de Ankerkade 275.

De armenhuizen tegen de eerste stadsmuur aan het Klein en Lang Grachtje, maar ook veel andere woningen in vooral de arbeidersbuurten hadden geen eigen toilet, maar een gezamenlijk ‘privaat’: een houten poepdoos. Die werd vaak in een open goot op straat geleegd, in de hoop dat een regenbui een en ander spoedig zou wegspoelen. Van een riool was immers in veel straten nog geen sprake. Veel mensen zochten om die reden ook wel een plekje op straat. Vanwege het op veel plaatsen nog ontbreken van openbare verlichting, kon je ’s nachts geen hand voor ogen zien, met als gevolg dat de buurt bezaaid was met menselijke uitwerpselen. Zeker straten, zoals het Christusstraatje in het Boschstraatkwartier, waar veel blinde muren op uitkeken, waren favoriet om ’s avonds eventjes door de knieën te zakken en een opluchtende behoefte te doen. Dit straatje heette in de volksmond niet voor niets het ‘Sjietesträötsje’. Door de hele stad werd openbaar geürineerd en overal lag troep. Afval kwam op straat of rechtstreeks in de Jeker, de Maas, het Bassin of het kanaal Luik-Maastricht terecht. Afgedankte matrassen en andere niet meer bruikbare huisraad werd op ‘selfmade mestvaalten’ gedeponeerd. In openbare urinoirs werd de grote behoefte gedaan en bovendien illegaal huisvuil en haardas gestort. Dat de stank op straat ondraaglijk was, zal logischerwijs niemand vreemd voorkomen.

In de Gemeentewet van 1851 was het gemeentebestuur verantwoordelijk gesteld voor onder andere de gezondheid van mens en dier, het voorzien in goede woonomstandigheden en het onderhoud van straten en waterlopen. Leest men de historie van Maastricht, dan lijkt het wel alsof al die bestuurstaken niet voor het gemeentebestuur van de stad weggelegd waren. De directeur van de papierfabriek Lhoëst zei dat de arbeider een beter onderdak in zijn fabriek had dan thuis.


Paardentracties vervingen einde negentiende eeuw de hondenkarren.

Om een einde te maken aan de onhygiënische toestanden werd de ‘inrigting van secreten en secreetputten’ verplicht. In elke woning of elke achtertuin moest een ‘huiske’ aangelegd worden. Waar dit niet mogelijk was, moest een ‘fosse mobile’ worden gebruikt, een fecaliënton. In 1881 voerde de gemeente een tonnenstelsel in voor de afvoer van fecaliën. Deze ‘stroonttönnekes’ hadden handvatten waar twee stokken doorgestoken konden worden. Als een draagbaar werden ze dan naar de ‘strontkar’ op straat gebracht en handmatig leeggemaakt. Sinds 1875 was ook al het zogenaamde ‘stroontmesjien’ operationeel in de stad. Hiermee was het mogelijk op steeds meer plekken fecaliën op te pompen, waardoor het smerige handwerk allengs overbodig werd.

Er was ook een ‘Verordening op de reinheid der straten en goten’, maar velen hadden weinig neiging zich hieraan te houden. Elke woensdag en zaterdag liep ‘’nen deender’ met een bel schreeuwend door de straten: “Straotkere!” Bewoners die hun stoep niet goed veegden, als die er al was, riskeerden een boete. De handel in fecaliën leverde de gemeente geld op. Vanwege het hoge stikstofgehalte in de uitwerpselen waren boeren uit de omgeving buitengewoon geïnteresseerd in deze ‘eersteklas mest’.

In 1893 besloot de gemeenteraad dat het tijd werd de ‘reinheid der stad’ helemaal in eigen hand te nemen. Een paar maanden later, op 1 januari 1894 werd de Gemeente-Reiniging opgericht. Hiermee kwam een einde aan diverse verpachtingen, opdrachten en particuliere acties, die alle niet bevredigend verliepen. De toenmalige ‘Commmissie Bonhomme’ noemde als voornaamste reorganisatie de afschaffing van de met trekhonden bespannen handkarren en het vervangen hiervan door paardenkarren voor het dagelijks ophalen van straatvuil, huisafval en haardas. Gestart werd op een terrein aan het Lindenkruis met een indrukwekkend wagenpark van vuilniskarren, tonnenwagens, een straatveegmachine en tien paarden. Daarnaast gingen 56 ‘drekmennekes’, straatvegers en tonnenwassers het stadsvuil te lijf. Het ‘stroontmesjien’ bleef in gebruik om beerputten leeg te trekken.

De houten, inmiddels verrotte fecaliëntonnen werden vervangen door gegalvaniseerde exemplaren en in de arbeidersbuurten werden ijzeren vuilnisbakken op straat geplaatst. Maastricht kreeg een waterleiding, waardoor het drinkwater schoon werd en toiletten met een waterspoeling mogelijk werden. Hoewel het nog decennia duurde voor de ‘stronttonnen’ echt verdwenen en voordat de hele binnenstad voorzien was van een goedwerkende riolering, verbeterde de toestand in de woningen en op straat stukje bij beetje. En zo kwam er gelukkig een einde aan Maastricht als stinkende stad.

Bronnen:
Mestreechonline.nl
100 jaar Stadsreiniging Maastricht
Mestreechtersteerke.nl
Dielemans.biz
Historische Encyclopedie van Maastricht, I. Evers en P. Ubachs.