Stadsrechten waren in het middeleeuwse Europa bijzondere rechten en privileges die aan een plaats werden toegekend. Hoewel hieronder vaak meerdere rechten (zoals marktrecht, muntrecht, tolrecht, waagrecht en het recht om stadsmuren te bouwen) worden verstaan, ging het in essentie om het recht van de stad op eigen rechtspraak. Aan burgers werd het recht verleend hun zaak te bepleiten voor een rechtbank van ‘gelijken’ in plaats van onderworpen te zijn aan het recht van de landheer. Feitelijk is er dus sprake van ‘stadsrecht’ en niet van ‘stadsrechten’.
Of aan een plaats ‘stadsrechten’ waren toegekend, liet men zoals in de middeleeuwen gebruikelijk, afhangen van de ontvangst van een zogenaamde stadsbrief. In dit document, een handgeschreven oorkonde en voorzien van een stempel, stonden de eerdergenoemde rechten opgesomd. Na ontvangst van deze stadsbrief was de plaats dus officieel een stad, die dus bestond vanaf de datum van ontvangst.
Voor Maastricht valt een dergelijke datum niet aan te geven, omdat ‘de stad’ een dergelijke stadsbrief nooit ontvangen heeft. Maar om hierdoor te stellen dat ‘de stad’ nooit stadsrecht of stadsrechten heeft gehad en derhalve nooit een stad is geworden, gaat iets te ver.
Maastricht kende al in de Merovingische tijd (ca. 600) een eigen munthuis en had dus toen al muntrecht, ver voordat andere plaatsen überhaupt bestonden, laat staan een stad waren. Ook het marktrecht is een door Maastricht los verworven recht (1109), net zoals het tol- en waagrecht. In 1229 bezegelde Hertog Hendrik I van Brabant de oorkonde, waarbij de stad het recht kreeg zich met wallen te omgeven. Maastricht is dus langzamerhand een middeleeuwse stad geworden. Wellicht is de verwerving van deze rechten ‘door eeuwen heen’ een reden geweest om geen stadsbrief meer aan te bieden, omdat dit op enig moment geen meerwaarde zou hebben gehad.