Van Senter-Voesmesse, waarzegsters en kiezentrekkers

Een van de oudste vormen van volksvermaak is de kermis. Reeds in de middeleeuwen was er ook in Maastricht een paar keer per jaar kermis. Er bestaan echter nogal wat verschillen tussen de kermis van vroeger en die van tegenwoordig. Van schiettenten en duizelingwekkende attracties was in vroegere eeuwen absoluut nog geen sprake, dus even terug naar de oorsprong van de kermis.

Het woord kermis komt van ‘kerkmis’, de mis die jaarlijks bij het gedenkfeest van de kerkwijding werd opgedragen. Later werd de naam meer en meer geassocieerd met het feest zelf en kreeg deze op een gegeven moment zelfs de betekenis van de jaarmarkt die ter gelegenheid daarvan gehouden werd.
Al in de middeleeuwen hielden de Maastrichtenaren rond het feest van Sint Servaas op 13 mei hun jaarmarkt, die ze destijds ‘Senter-Voesmesse’ noemden. De naam van de heilige is hierin nog te herkennen. Hier ligt de oorsprong van de voorjaarskermis, die nog altijd in mei gehouden wordt.
Daarnaast waren er verschillende kleine kermissen. Oorspronkelijk had iedere parochie in Maastricht haar eigen kermis of ‘broonk’. Kermis vieren heette ‘broonke’. ’s Morgens trok de processie uit langs de kramen die door de verkopende partijen al vroeg waren neergezet. Daar mocht iedereen spullen te koop zetten, lid van een ambacht (gilde) of niet, van binnen en buiten de stad. Behalve kooplui zagen ook jongleurs, kwakzalvers, toneelspelers, waarzegsters en kiezentrekkers hun kans schoon om achteraf met een mooie opbrengst huiswaarts te keren.


De kermis in Maastricht rond 1880 aan de oostkant van de Markt. Veel attracties waren er nog niet, maar een ‘hoeg raad’(bovenaan, enigszins onduidelijk) was al van de partij. Aan de andere kant van het stadhuis stonden de overige attracties en kramen.

Maar ook in die tijd ging niks zonder problemen. Maastricht zou Maastricht niet zijn als er ook af en toe ‘gevreigeld’ werd. Na de overdracht van de Sint-Janskerk aan de protestanten in 1632 stoorden de protestantse kerkenraad zich hevig aan de Sint-Servaaskermis, die immers pal naast de Sint-Jan haar tenten had opgeslagen. En dat ging natuurlijk gepaard met de nodige overlast door ‘kermisgeluiden’, die normaal gesproken niet in een kerk thuishoren. Ook op gewone zondagen was de zondagsrust ver te zoeken. De predikant werd tijdens zijn preek gestoord door de rammelende drankflessen van de herbergiers in de buurt. Klachten hadden nauwelijks effect. Wel kwam er in het jaar 1665 en ’Politique Ordonnantie, dienende tot het onderhouden ende vieren vanden Heylighen Sondach’. Het hielp allemaal niet veel, want uiteindelijk kwam er van een zondagsrust zoals de aanhangers van Calvijn zich dat hadden voorgesteld, weinig terecht.


Een kiezentrekker aan het werk.

Natuurlijk was het niet verboden om aan kermissen buiten de eigen parochie mee te doen. In een jaar waren er dus meerdere gelegenheden om je eens ‘good aon de vlaoj te begaoje’, volgens de Maastrichtenaren. En dat ging vanzelfsprekend samen met flink wat drankgebruik met de nodige uitspattingen zoals knokpartijen tot gevolg.
Ook mensen van buiten de stad mocht hun spullen verkopen op de diverse kermissen in de stad. Gedurende de zogenaamde ‘Vrijhijdt van Sint-Servaes’ in 1733 mochten vreemde kooplieden rond 13 mei veertien dagen met hun ‘winkels’ blijven staan.


Tijdens de Sint-Servaaskermis was er gelijktijdig processie, jaarmarkt en kermis, zoals hier in 1920.

In 1778 besloot het stadsbestuur het feestgedruis wat in de dammen. De afzonderlijke parochiekermissen werden afgeschaft en er bleven er jaarlijks twee over: de eerste en de drukste was de voorjaarskermis rond het feest van Sint Servaas en de najaarskermis. Tijdens deze kermisdagen probeerden kunstenmakers van divers pluimage aandacht de vragen en grijpstuiver te vangen. Zo presenteerden zich acrobaten, goochelaars en potsenmakers (grappenmakers). En tegen betaling mocht het publiek zich vergapen aan ‘rariteiten’, wonderlijke spelingen der natuur zoals een haan met twee koppen, een kat met acht poten en in 1789 een jongetje met vier armen, dat toevalligerwijs was geboren in het nabije Sint Maartensvoeren.

In de loop van de negentiende eeuw verhuisde de kermis naar de Markt. Het kermisplein begon meer en meer vol te lopen met grotere attracties zoals het reuzenrad en draaimolens. Vreemde vertoningen zoals Siamese tweelingen en vrouwen met baarden bleven het goed doen, zelfs tot ver in de twintigste eeuw.

Bronnen:
Ach Lieve tijd, J. Perry;
Het oude Tricht, J. Schaepkens van Riemst;
Historische Encyclopedie Maastricht, P. Ubachs en I. Evers;
Historiek.net